Hamilton C6

Vóór gebruik zijn de testen ‘Lektest’, ‘Flowsensor’ en ‘CO2-sensor’ noodzakelijk. De kalibratie van de O2 sensor hoeft alleen uitgevoerd te worden als de machine hier zelf om vraagt. Dit kan ook tijdens het beademen van een patiënt.

Met deze kalibratie worden de kalibratiepunten die specifiek zijn voor de gebruikte flowsensor gecontroleerd en gereset. Daarnaast wordt de compensatie voor de weerstand van het beademingscircuit gemeten. Deze test dient altijd na het aansluiten van het beademingscircuit uitgevoerd te worden.
– Als de machine in de stand-by modus staat, ga dan naar de knop: voor gebruik.
– In het scherm: Tests en kal. raak de knop Flowsensor aan.
– Indien de patiënt nog niet is afgekoppeld, geeft de
berichtenregel: Ontkoppel patiënt aan.
– Sluit de flowsensor met doorzichtig test stuk aan en draai de flow-sensor met test stuk zoals aangegeven rond zodra op het scherm wordt gevraagd om dit te doen (zie afbeelding).

Wanneer de kalibratie voltooid is, controleer of er een vinkje bij Flowsensor staat.
– Bewaar het doorzichtige test stuk om één van de flowslangen bij de machine, voor als er later eventueel om een nieuwe flowtest wordt gevraagd.
– Wanneer de test voltooid is, controleer dan of er een vinkje achter Flowsensor staat.

De machine geeft zelf aan wanneer er een kalibratie van de O2 cel nodig is en deze test hoeft dus niet elke keer voor gebruik te worden uitgevoerd, maar enkel als de machine hier zelf melding van geeft.
– Als de machine in de stand-by modus staat, ga dan naar de knop: voor gebruik. In het scherm: Tests en kal. raak de knop O2- sensor aan.
– De machine doorloopt nu zelf de test
– Wanneer de kalibratie voltooid is, controleer dan of er een vinkje bij O2-sensor staat.

De nulkalibratie van de CO2 sensor compenseert voor optische verschillen tussen luchtwegadapters en voor sensorafwijkingen. Deze kalibratie dient voor gebruik uitgevoerd te worden. En daarnaast nogmaals wanneer de machine het alarm ‘CO2 kalibratie vereist’ geeft.
– Sluit de CO2-sensor aan op het beademingsapparaat (gele CO2 poort) en zorg ervoor dat de CO2 bewaking is ingeschakeld. (CO2 bewaking kan uitgeschakeld worden bij NIV/Hiflow)
– Wacht na het aansluiten minimaal 90 seconden om de sensor te laten
opwarmen.
– Voer de test alleen uit als de CO2 sensor niet is aangesloten op een aangesloten patiënten circuit.
– Als de machine in de stand-by modus staat, ga dan naar de knop: voor gebruik. In het scherm: Tests en kal. raak de knop CO2-sensor aan.
– De machine doorloopt nu zelf de test.
– Wanneer de kalibratie voltooid is, controleer dan of er een vinkje bij CO2 sensor staat.

Volgorde van patiënt naar beademingsmachine

  1. Tube
  2. Gesloten uitzuigsysteem
  3. Swivel
  4. Aeroneb (bij C6) of MDI vernevelstukje (Bij C1)
  5. Flowsensor
  6. CO2 cuvette
  7. H900 Beademingscircuit
  8. Expiratiefilter
  9. Expiratieklep
  10. Beademingsmachine

Volgorde van patiënt naar beademingsmachine

  1. Tube
  2. Gesloten uitzuigsysteem
  3. Swivel
  4. Aeroneb (bij C6) of MDI vernevelstukje (Bij C1)
  5. HME filter
  6. Flowsensor
  7. CO2 cuvette
  8. Beademingscircuit (niet-bevochtigd)
  9. Expiratiefilter
  10. Expiratieklep
  11. Beademingsmachine

Volgorde van patiënt naar beademingsmachine

  1. NIV-masker
  2. Swivel
  3. Aeroneb (bij C6) of MDI vernevelstukje (Bij C1)
  4. Flowsensor
  5. H900 beademingscircuit
  6. Expiratiefilter

Volgorde van patiënt naar beademingsmachine

  1. Neusbril
  2. Koppelstukje NIV
  3. Aeroneb (bij C6) of MDI vernevelstukje (Bij C1)
  4. H900 beademingscircuit
  5. Expiratiefilter

Bij kinderen streven we naar een teugvolume van 6-10 ml/kg (gewogen gewicht!). Bij het instellen van de beademingsmachine wordt altijd gevraagd om lengte en geslacht, voor de berekening van het ideaal lichaamsgewicht. LET OP! Bij kinderen onder de 18 jaar en onder de 80kg wordt het teugvolume gebaseerd op gewogen gewicht. Dit houdt in dat je bij het instellen van de beademingsmachine het gewogen gewicht wil instellen. Kies daarom een lengte die past bij het gewogen lichaamsgewicht.

Volgorde van patiënt naar beademingsmachine

  1. Tube
  2. Elbow swivel met mogelijkheid voor brochiaal toilet
  3. Flowsensor
  4. CO2 cuvette
  5. Mini HME-filter (kunstneus, 75 – 250ml)
  6. Beademingscircuit voor volwassenen
  7. Expiratiefilter

Volgorde van patiënt naar beademingsmachine

  1. Tube
  2. Elbow met uitzuigstukje
  3. Flowsensor
  4. CO2 cuvette
  5. Micro HME filter (kunstneus)
  6. Beademingscircuit voor kinderen, 15 mm diameter slangen
  7. Expiratiefilter

CO2 cuvette
Reusable/schoonmaken en hergebruiken voor volgende patiënt

Flowsensor
Disposable, niet hergebruiken. Na ontslag van de patiënt weggooien.

Connector voor flowsensortest
Reusable / Schoonmaken en hergebruiken

Membraan voor expiratieklep
Reusable. Samen met expiratieklep aanbieden aan CSA

Blauwe expiratieklep
Reusable, aanbieden aan CSA

Doorzichtige expiratieklep
Disposable, bij ontslag van de patiënt weggooien.

Aeroneb vernevelingsstuk
Disposable, bij ontslag van de patiënt weggooien.

Om de alarmgrenzen in te stellen raak je de knop ‘alarmen’ aan.

  • Om een alarmgrens individueel in te stellen raak je de alarmbesturingstoets aan en pas je de waarde met behulp van de ronde knop aan.
  • Voor het automatisch instellen van alarmlimieten raak je de knop ‘auto’ in het venster ‘limieten 1’ aan. Als je ‘Auto’ selecteert worden alle alarmlimieten rond de actuele bewakingsparameters automatisch ingesteld (met uitzondering van de Vt en apneutijd alarmlimieten). Bedenk hierbij wel dat sommige automatische instellingen niet onder alle klinische omstandigheden geschikt zijn.

Deze alarmgrenzen kunnen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de beademing, op elke gewenst moment gewijzigd worden.

Druk

De piekdruk (ppeak). Als de hoge druklimiet is bereikt of het apparaat de lage druk-limiet niet kan bereiken wordt een alarm met hoge prioriteit gegeven. Als de toegediende druk gelijk is aan de ingestelde alarmgrens van de druk, breekt het apparaat de ademteug af en vermindert het de druk tot het PEEP-niveau.

Exp MinVol

Laag en hoog expiratie-minuutvolume. Als een van de limieten wordt bereikt, wordt er een alarm met hoge prioriteit gegenereerd.

Ftotaal

Ademhalingsfrequentie (fTotaal). Als een van de limieten wordt bereikt, wordt er een alarm met gemiddelde prioriteit gegenereerd.

Vt

Teugvolume. Wanneer de toegediende Vt meer dan 1.5 maal de ingestelde bovenste Vt-alarmlimiet is, wordt het alarm ‘Vt hoog-limiet, inspiratie gestopt’ gegenereerd.

Apneutijd

De maximumtijd die is toegestaan van het begin van een inspiratie tot het begin van de volgende inspiratie. Als de patiënt gedurende deze tijd geen ademhaling triggert:

–       Wordt er een alarm met lage prioriteit gegeven als Apneu back-up is ingeschakeld. Vervolgens begint Apneu back-up.

–       Wordt er een alarm met hoge prioriteit afgegeven als Apneu back-up uitgeschakeld is.

PetCO2

Lage en hoge bewaakte petCO2. Als een van deze limieten wordt bereikt, wordt er een alarm met gemiddelde prioriteit gegenereerd.

Hamilton

Maquet Servo-I

(S)CMV / (S)CMV+

VC

P-CMV+

PC

SIMV

SIMV (VC) / PS

DuoPAP

SIMV (PC) / PS

SPONT

PS

APV CMV

PRVC

APV SIMV

———

ASV & INTELLiVENT-ASV

———

APRV

———

NIV

NIV

NIV-ST

———

HiFlowO2

———

———

Volume Support

Bekijk je deze pagina op je mobiel? Draai deze dan in horizontale positie voor het beste resultaat.

 

Hamilton

Maquet Servo-I

Ademhalingsfrequentie

Freq

Adem. Freq

Pressure Control niveau

Pcontrol

PC boven PEEP

Pressure Support niveau

Psupp

PS boven PEEP

Teugvolume

Vt

Teugvolume

PEEP

PEEP/CPAP

PEEP

FiO2

Zuurstof

O2 conc.

Rise time

Pramp

T insp. Stijg
(Inspiratoire stijgtijd)

I:E ratio

I:E

I:E

Pauzetijd

Pauze

T pauze

Sturing/Cycling

ETS
(Expiratory Trigger Sensitivity)

Eind insp. Cyclus
(Eind inspiratoire cyclus)

Bekijk je deze pagina op je mobiel? Draai deze dan in horizontale positie voor het beste resultaat.

 

Benaming

Beschrijving

Piekdruk

Ppeak

Piekluchtwegdruk. De hoogste druk tijdens de vorige ademcyclus. Deze wordt beïnvloed door de luchtwegdruk en compliantie. Kan als maat voor de weerstand gebruikt worden in combinatie met de plateaudruk.

Plateaudruk

Pplateau

Eind-inspiratie druk. De gemeten druk aan het eind van de inspiratie wanneer de flow nul of dichtbij nul is. Wordt gebruikt als een ruwe weergave van de alveolaire druk.

Driving Pressure

ΔP

Berekende waarde die de verhouding van het slagvolume ten opzichte van de statische compliantie weergeeft. Het verschil tussen Pplateau en PEEPtotaal.

Gemiddelde luchtwegdruk

Pmean

De gemiddelde luchtwegdruk tijdens de ademhalingscyclus.

Inspiratiedruk

Pinsp

De automatisch berekende druk die tijdens de inspiratie wordt gebruikt.

Eind tidal CO2

PetCO2

De maximale partiele druk van CO2 die wordt uitgeademd tijdens een ademhaling (net voor de start van de inspiratie). Dit biedt een index van de partiele CO2 druk in het arteriële bloed (paCO2) onder bepaalde omstandigheden (met uitzondering van bijvoorbeeld pulmonale embolie)

Positieve eind expiratoire druk

PEEP/CPAP

De luchtwegdruk aan het einde van de uitademing. De gemeten PEEP/SPAP kan licht afwijken van de ingestelde PEEP/CPAP, met name bij spontaan ademende patiënten. 

Intrinsieke PEEP

AutoPEEP

Verschil tussen ingestelde PEEP en berekende totale PEEP.

Inspiratoire piek flow

Insp. Flow

Inspiratoire piek flow gemeten bij elke ademcyclus.

 

Exp. Flow

Piekexpiratieflow

Inspiratoir teugvolume

VTi

Het volume dat de patiënt wordt toegediend, bepaald op basis van flowsensormetingen.

Expiratoir teugvolume

Vte

Het door de patiënt uitgeademde slagvolume, bepaald op basis van flowsensormetingen.

Spontaan expiratoir teugvolume

VTEspont

Het door de patiënt uitgeademde volume.

Expiratoir minuut volume

ExpMinVol

Expiratie minuutvolume. Gemiddelde van het gemeten expiratoire volume per minuut.

Spontaan minuut volume

Mvspont

Het gemiddelde van het gemeten expiratoire volume van spontane ademhalingen per minuut over de laatste 8 ademteugen.

Totale ademhalingsfrequentie

fTotaal

Het gemiddelde van de totale ademhalingsfrequentie van de patiënt van de laatste 8 ademteugen, zowel spontaan als mechanisch. De Ftotaal kan dus hoger liggen dan de ingestelde ademhalingsfrequentie.

Mechanische ademhalingsfrequentie

fControl

Het gemiddelde van het aantal machinaal aangevoerde ademhalingen per minuut (over de laatste 8 ademteugen).

Spontane ademhalingsfrequentie

fSpont

Het gemiddelde van het aantal spontaan aangevoerde ademhalingen per minuut (over de laatste 8 ademteugen).

Inspiratietijd

TI

Gecontroleerde modus:
De inspiratietijd vanaf de start van de ademtoediening totdat de ingestelde tijd voor het omschakelen op de uitademing is verstreken.

Ondersteunende modus:
De inspiratietijd vanaf de patiënttrigger totdat de flow zakt naar de ETS instelling voor de omschakeling op de uitademing.

Expiratietijd

TE

Gecontroleerde modus:
De expiratietijd vanaf de start van de uitademing totdat de ingestelde tijd voor het omschakelen op inspiratie is verstreken.
Ondersteunende modus:

De expiratietijd vanaf de start van de uitademing, zoals voorgeschreven door de ETS instelling, totdat de patiënt de volgende teug triggert.

Inspiratie:Expiratie verhouding

I:E

Verhouding tussen de inspiratoire en expiratoire tijd voor iedere ademhalingscyclus.

Ideaal lichaamsgewicht

IBW

Ideal bodyweight.
Een waarde die op basis van lengte en geslacht wordt berekend.

Weerstand van inspiratieflow.

Rinsp

Weerstand van inspiratieflow die wordt veroorzaakt door de endotracheale tube en luchtwegen van de patiënt tijdens de inspiratie.

Statische compliantie

Cstat

Statische compliantie van het ademhalingssysteem, inclusief compliantie van long en thoraxwand.

Het percentage lekkage

Vleak & MVLeak

Het percentage lekkage tussen de patiënt en de flowsensor.

FiO2

Zuurstof

Het percentage zuurstof

Expiratie tijdconstante

RCexp

Expiratietijdsconstante. De snelheid waarmee de longen leegraken. De RCexp wordt berekend als de verhouding tussen Vte en flow bij 75% van de Vte.

P0.1

P0.1

Luchtwegocclusiedruk. De drukdaling gedurende de eerste 100 milliseconden als een ademhaling wordt getriggerd. P0.1 duidt op de ademhalingsdrive en inspanningen van de patiënt.

Snelle oppervlakkige ademhalingsindex

RSB

Rapid Shallow Breathingindex. De totale ademhalingsfrequentie (fTotaal) gedeeld door het uitgeademde teugvolume (Vte). De RSB is hoog bij patiënten met dyspnoe.

Inspiratie hold
De inspiratie hold wordt handmatig geactiveerd door een vaste toets in te drukken. De duur is maximaal 30 seconden. De inspiratoire en expiratoire kleppen sluiten na inspiratie. Deze functie kan een exacte meting geven van de eind-inspiratoire druk in de longen. Een inspiratie hold kan gebruikt worden tijdens het maken van een thoraxfoto, om de plateaudruk en de resistance/weerstand te bepalen of om de statische compliantie te berekenen.

De expiratiore- en inspiratoire kleppen zijn gesloten als de expiratoire fase is voltooid en blijven gesloten zolang de vaste toets wordt ingedrukt (met een maximale tijd van 30 seconden). Een expiratie hold manouvre geeft een exacte meting van de eind-expiratoire pauzedruk.
Een expiratie hold kan gebruikt worden voor statische compliantie meting en voor het bepalen van de totale PEEP.

Met deze functie kan 100% zuurstof worden gegeven gedurende 2 minuten. Door nogmaals op deze knop te drukken, of als deze 2 minuten voorbij zijn, worden de O2 teugen afgebroken en keert de machine terug naar de vooraf ingestelde waarde. O2 teugen worden gegeven middels onderstaande knop. Deze optie is beschikbaar in invasieve beademing, NIV en highflow.

De dynamische long laat de compliantie (Cstat) en weerstand/resistance (Rinsp) teug voor teug zien. Waarbij de longen en alveoli, afhankelijk van de compliantie en weerstand, veranderen van vorm en kleur. Hieronder wordt weergegeven hoe de longen en alveoli veranderen, afhankelijk van de compliantie en weerstand.

Bovenste rij: 1. Lage compliantie; 2. Normale compliantie; 3.Hoge compliantie

Onderste rij: 1. Normale weerstand 2. Gemiddelde/hoge weerstand 3. Hoge weerstand